Spinklosjes of spinsteentjes
Spinklosjes of spinsteentjes

Spinklosjes of spinsteentjes

SPINKLOSJES OF SPINSTEENTJES

In Boxmeer en omstreken zijn veel spinklosjes gevonden tijdens Landesaufnahme.

Spinklosjes (ook wel spinsteentjes genoemd) worden al duizenden jaren gebruikt. 'Ruwe' wol, waarvan men woldraad wilde maken, moest met de hand worden gesponnen. Hiertoe ploos men van de bol ruwe wol op een willekeurige punt een begin, waaraan een grove benen of houten naald werd bevestigd. Ter verzwaring werd over de naald een spinklosje geschoven. Door in de ene hand de 'naald' te laten draaien en met de andere hand de juiste hoeveelheid wol mee te voeren, kon de woldraad gelijkmatig in elkaar worden gesponnen. Ook werd er gebruik gemaakt van water om de vingers nat te maken. Zodoende had men meer grip.

De naam van dit soort spingewichtjes hangt af van het materiaal waarvan ze zijn gemaakt.

Spinsteentjes zijn van aardewerk, gebakken klei. Spinklosjes of -schijfjes zijn van andere materialen, bijvoorbeeld glas, barnsteen of been. De voorwerpjes zijn - los van de naam - schijfvormig of iets taps toelopend aan één kant, altijd met een gat in het midden. Door dit gat gaat een stokje: de conisch gevormde gewichtjes blijven daarop vanzelf hangen, bij de andere vorm moet het stokje aan de onderzijde dikker zijn.

Dit geheel – stokje en schijfje samen – is de spintol.

De spinner houdt verder een spinrokken vast, een stok met een gevorkt uiteinde waarop de voorraad ongesponnen wol is gewonden. Bij het spinnen trekt de spinner steeds een plukje wol van de rokken, terwijl de spintol draait en de gesponnen wol zich rond het stokje windt. Het spinsteentje doet bij het draaien dienst als ‘vliegwiel’.

Veel kleding was waarschijnlijk gemaakt van wol en linnen. Beide stoffen werden gesponnen met een zogenaamde spinrokken, een eenvoudig spoeltje dat men in de hand hield. Vanaf dat spoeltje werden de plukken wol en vlas, verzwaard met een spinsteentje, zo snel mogelijk rond gedraaid om een draad te vormen. Het weven gebeurde met een weefgetouw, waarvan de scheringdraden strak werden gehouden door stenen of aardewerken weefgewichten. Weefgewichten zijn bekend vanaf de vroege IJzertijd, terwijl spinklosjes al bekend zijn vanaf de aanvang van de Bronstijd. De weefgewichten van Breda-West bestaan voor het grootste deel uit afgeknotte pyramide- of kegel-vormen met bovenin een enkele doorboring.   

 

Spinnen was een belangrijke middeleeuwse nijverheid, waarbij plantaardige vezels of wol werd verwerkt tot een draad. Voor de vervaardiging van onder meer lakens werd zowel inheemse als geïmporteerde wol gebruikt. De inheemse wol leverde echter kwalitatief inferieure lakens op, waarop in sommige steden zelfs werd verboden deze wol te gebruiken voor de beste lakens. Voor de vervaardiging van luxe lakens werd wol geïmporteerd uit Engeland, waarbij Dordrecht en Middelburg dienden als stapelplaatsen.

Als voorloper van het spinnewiel werd voor het in elkaar draaien van vezels of wol tot een draad, gebruik gemaakt van een handspindel. De spindel, of spintol, bestond uit een spinklosje en een stokje met een lengte van 15 tot 30 cm, welke aan één zijde, net boven het midden, een verdikking vertoonde. Door de taps toelopende opening in het spinklosje, kon deze klem worden geschoven op de verdikking van het spinstokje. Het begin van de draad kon aan de bovenzijde van het stokje worden vastgezet aan een daar bevestigd stukje wol of vlas. Met duim en wijsvinger kon vervolgens het stokje tot rotatie worden gebracht, waarbij het spinklosje diende als vliegwiel. Van het te spinnen materiaal werd tijdens het ronddraaien van het stokje kleine plukjes losgemaakt en de aldus gesponnen draad werd op de spindel gerold. Daarna werd de beweging herhaald.

Het handspinnen is in de Nederlanden in de loop van de 17e eeuw verdrongen door de introductie van het houten spinnewiel. In Noord-Afrika echter, werd zeker tot een jaar of 20 geleden, nog steeds wol gesponnen met de handspindel.

Spinklossen zijn vaak geïmporteerd uit het Duitse Rijnland en kunnen als ‘bijprodukten’ van de intensieve pottenbakkersindustrie aldaar beschouwd worden. Geglazuurde steengoed exemplaren dateren uit de zestiende of het begin van de zeventiende eeuw. Steengoed spinklossen zonder glazuur zijn vermoedelijk iets ouder dan de eerste en dateren waarschijnlijk uit de vijftiende eeuw. Aardewerkspinklossen zijn vrij zeker van lokale makelij en komen uit de negende tot en met de twaalfde eeuw tot en met de Vroege Middeleeuwen.

Wol

Wol is een dierlijke vezel, voornamelijk afkomstig van schapen, die niet geschoren, maar geknipt werden. Wol geeft een goede warmte- en vooral koude isolatie voor het lichaam. Er zijn ongeveer 450 verschillende schapenrassen die teruggaan op een wilde uitgangsvorm: Ovis ammon, eigenlijk een verzamelnaam voor een hele reeks van ondersoorten. Wol is bij de mens bekend en in gebruik vanaf de eerste boeren. De schapen zorgen naast de wol ook voor vlees, melk en mest voor op het land. Schapen en geiten zijn van origine niet Europees. Ze komen zoals de meeste landbouwgewassen en huisdieren uit het Midden-Oosten. De eerste kwamen 8000 jaar geleden Zuid-Europa binnen; met de eerste boeren kwam het eerste schaap, zo’n 6.500 jaar geleden tot aan Zuid-Limburg. Van wol kon zowel een draad gesponnen worden als vilt gemaakt.

Spinnen

Spinnen is een techniek waarmee je van losse vezels een draad maakt. Het spinnen is erop gebaseerd dat door het in elkaar draaien van de losse vezels er een langere en sterkere draad kan ontstaan. Dit kan gebeuren met verschillende hulpmiddelen. De allereenvoudigste manier is met de vingers, maar daarmee ontstaat een onregelmatige draad. Bovendien gaat het spinnen dan erg langzaam. Een andere zeer eenvoudige manier van spinnen is met een steen. Dit proces werd waarschijnlijk al in de prehistorie gebruikt, waarbij eenvoudig een steen aan een draad werd gehangen. Door deze een zwiep te geven, bleef de steen draaien. Aan het losse uiteinde werd langzamerhand meer vezelmateriaal toegevoegd. In de ijzertijd spon men vooral met de handspintol. Het spinnewiel is pas van veel later datum.

De Spintol

De spintol bestaat uit een rond stokje waar onderaan een plat rond schijfje is bevestigd. Aan dit schijfje wordt een draad bevestigd, waarbij de tol met het schijfje naar beneden hangt. In de ene hand wordt de draad met de te spinnen vezels over de hand vastgehouden, de andere hand zal steeds kleine plukjes van de vezels pakken en toevoegen aan de bestaande draad. Door de draaiende beweging van de tol wordt de draad gevormd Weven

Rond het begin van de jaartelling stond de weefkunst in Noord-Europa al op een zeer hoog peil. In de ijzertijd kon men al ingewikkelde keperpatronen weven. Keperstof is te herkennen aan de schuine lijnen die door de stof lopen. Men maakte ook allerlei mooie ruiten en strepen en zelfs een soort “Pied de Poule”. Een weefsel bestaat uit een stelsel van twee soorten draden: de ketting (of schering) en de inslag. Deze draden kruisen elkaar op een bepaalde manier. Dit noemen we binding. Het weven in de ijzertijd gebeurde op een staand weefgetouw, soms wel drie meter breed. Bij een dergelijk weefgetouw worden de kettingdraden bovenaan bevestigd aan de doekboom en vervolgens opgespannen met behulp van weefstenen. Met de hevelstok wordt een deel van de draden naar voren gehaald. Er ontstaat nu als het ware een opening, hierdoor wordt de inslagdraad gehaald. Nu wordt de hevelstok teruggeplaatst en de volgende hevelstok naar voren gehaald. Er ontstaat nu een nieuwe opening voor een inslagdraad. De vorige inslagdraad wordt vervolgens goed aangeslagen en de inslagdraad wordt opnieuw doorgevoerd