BIJZONDER ARCHEOLOGISCHE VONDST HOOGKOORPLEIN BOXMEER

Vrijdag 06 november 2020

 

BIJZONDER ARCHEOLOGISCHE VONDST in september 2020,

TIJDENS DE AANLEG VAN DE WATERBERGINGSKELDERS HOOGKOORPLEIN IN BOXMEER.

Op 17 augustus is de gemeente gestart met de herinrichting van het Hoogkoorplein. Om wateroverlast, zoals in juni 2016, in de toekomst te verminderen worden ter plaatse van het Hoogkoorplein vijf zogeheten waterbergingskelders gebouwd. In deze kelders wordt overvloedig regenwater bij een extreme regenbui tijdelijk geborgen. De kelders liggen straks onder het nieuwe parkeerterrein.

Werkzaamheden eerste weken

Nadat de bestaande verharding is verwijderd, graaft de aannemer de bouwput voor de bouw van de eerste twee waterbergingskelders. Om de kelders droog te kunnen bouwen moet de grondwaterstand op het Hoogkoorplein tijdelijk worden verlaagd. Op het plein zelf tot wel 2,5 meter verlaging. Dit wordt bemaling genoemd. Een deel van het bemalingswater wordt verpompt naar het veld tussen de Bakelgeertstraat en Marijkestraat, waar het teruggebracht wordt in de bodem via 17 meter diepe putten. Begin september verwacht de aannemer de vloeren te storten van de eerste twee kelders. Medio oktober zijn deze klaar en start de bovengrondse inrichting van het parkeerterrein.

Bij de aanleg van de laatste waterbergingsput in september werden de resten aangetroffen van een bijzondere en zeldzame waterput en wel een zogenaamde plaggenput. Deze put moet gelegen hebben op het erf van de boerderij van kolenboer Willy Linders aan de Kreupelstraat te Boxmeer.

Bij grondwerkzaamheden worden vaak waterputten aangetroffen. Waterputten dateren al vanaf de Prehistorie. Water was tenslotte de eerste levensbehoefte van de mens.

BIJZONDER ARCHEOLOGISCHE VONDST:

Bij het verdiepen van de waterbergingskelder  stond ik toevallig bij de omheining te kijken naar de graafmachine. Misschien ben ik er onbewust naar toegetrokken. Plotseling hoorde ik wat gekraak onder de bak van de graafmachine en werden er enkele zwarte planken zichtbaar die door de graafmachine weg geschept werden. Ook werd er zwarte grond van die plek weg gegraven. Daarna werd de plek weer toegedekt met een hoeveelheid zand. Met de  gedachte dat het hier wel eens om een waterput kon handelen,  ben ik tegen de avond het terrein opgegaan om de onderzoeken wat de graafmachine had aangeboord. Na een tijd graven vond in 2 dikke ronde stukken hout, waartussen water opborrelde, hetgeen een aanwijzing was voor een waterput. De bedoeling was om de andere dag de graafwerkzaamheden voort te zetten. Helaas was de graafmachine mij voor geweest en was de plek al half afgegraven. In de wand van de put bevonden zich nog resten van de waterput in de vorm van enkele dikkere half ronde stukken hout, die leken op de vorige dag gevonden stukken hout. Na alles blootgelegd te hebben en alles gefotografeerd te hebben, werden de resten van de waterput geborgen. Onder in de put bevond zich een bodem van een aardewerk kruik,  een aardewerk scherfje en een steen. De bodem van de kruik waar zich alleen aan de binnenkant glazuur bevond duidt op een ouderdom van ongeveer 400 jaar. Glazuur was namelijk in het begin van de ontdekking ervan erg duur, waardoor men er voor koos alleen de binnenkant van het aardewerk te behandelen om het voorwerp waterdicht te maken, terwijl later in de Late Middeleeuwen glazuur werd gebruik als afwerking en versiering van aardewerk. Eenmaal thuis gekomen heb ik alle resten hout in de teil met water gelegd en wat later met een borstel schoongemaakt. Hierbij merkte ik op dat zich in de dikkere ronde delen hout deuvels bevonden op een bepaalde afstand van elkaar. Dit toonde aan dat het onderdelen betrof van een groot houten wiel. Op internet heb ik geprobeerd om te onderzoeken of dit een bijzonder vorm van een waterput betrof. Uit dit onderzoek bleek dat het in ons geval ging om een plaggenput, een waterput met als basis een oud wagenwiel waarvan de spaken waren verwijderd en die opgebouwd werd middels het stapelen van gestoken plaggen eventueel verstevigd met houten planken. Voor verdere uitleg zie waterputten op het erf.

Een bekend fenomeen dat sinds de 13de eeuw in Nederland in zwang was tot het moment dat in de 18de eeuw zich de stenen waterput aandiende. In de waterput bevonden zich zoals gezegd houten geschaafde planken. Gezien de geringe hoeveelheid is het niet waarschijnlijk dat zij de put niet in zijn geheel omzoomd hebben. Misschien alleen enkele planken ter versteviging van de plek waar water geschept werd of waar het vee water kon drinken. Een deel van de opgebouwde plaggen is behouden gebleven. Die moeten nog onderzocht worden en aan het licht brengen uit welke plantenresten die plaggen bestonden en waar die eventueel gestoken zijn, wellicht heideplaggen die ook in de potstal gebruikt werden.

Met die wetenschap heb ik geprobeerd het wagenwiel te reconstrueren.

Reconstructie: De houten velg van het wiel bestond uit 5 delen van 70 cm. De onderdelen van de velg waren 10 cm breed en 6 cm dik In elk deel bevonden zich 2 resten van spaken(houtverbinding met deuvels van 3 cm doorsnede) De 5 delen van de velg waren onderling verbonden middels een pen gat verbinding met deuvels van 3 cm doorsnede. In totaal had het wiel dus 10 spaken die samen kwamen in de as.( niet aangetroffen, de spaken ontbraken ook, hadden geen functie meer). Hoe dik de spaken van het wiel zijn geweest is niet meer na te gaan wel dus de pengat verbinding(3 cm doorsnede)Normaal was er om het wagenwiel een ijzeren band gemonteerd om slijtage van het hout tegen te gaan.(niet meer aangetroffen)De doorsnede van het houten wiel was: buitenmaat 120 cm binnenmaat 100 cm. De buitenste omtrek waar de ijzeren band heeft gezeten was 350 cm. Het is de bedoeling dat de overblijfselen van het wagenwiel en de andere houten onderdelen worden geconserveerd en t.z.t. in het museum Boxmeer in het souterrain van het Kasteel tentoongesteld worden.

Boxmeer 27-10-2020.

Dick Reijnen,  amateur archeoloog.

Meer info over WATERPUTTEN OP HET ERF leest men hieronder

Boomstamputten en plaggenputten:

Waterputten komen al eeuwenlang voor op boerenerven. Al in de bronstijd komen waterputten voor, gemaakt van boomstammen.

Boomstamwaterputten werden van dikke, meestal eiken boomstammen gemaakt. De stam werd in de lengte in twee of meer delen gekliefd om hem uit te hollen. Het uithollen gebeurde door te kappen, maar kon ook door vuur worden gerealiseerd. Na het uithollen werden de buitenste delen weer samengevoegd en vormden op deze manier de buitenwand van de put. Een dergelijke uitgeholde boomstam werd zo diep mogelijk in de grond gegraven en kon zo als waterput functioneren. Deze constructiewijze van waterputten bleef eeuwenlang bestaan tot in de middeleeuwen. Bij de aanleg van de parkeergarage van het wooncomplex tegenover de St. Petrusbasiliek is een dergelijke put gevonden die dateert uit de Merovingische periode, rond 700 na Chr. De resten van deze boomstamput zijn te bewonderen in het museum gemeente Boxmeer.

Daarnaast werden met name in de Romeinse tijd ook waterputten gemaakt door één of meer gebruikte wijntonnen in te graven. In dezelfde periode werden ook wel vierkante putten gemaakt met wanden van houten planken.

Boomstamwaterputten werden het meest toegepast en worden bij opgravingen in Brabant veelvuldig aangetroffen. Dit soort waterputten bleef tot in de 13de eeuw gebruikt. Daarna komen ze nog nauwelijks voor. Het heeft naar alle waarschijnlijkheid te maken met de grote behoefte aan dikke eiken stammen voor allerlei doeleinden, maar vooral voor de huizenbouw en voor waterputten. De snelheid waarmee de eiken werden gekapt was kennelijk veel groter dan de snelheid waarmee er nieuwe eiken bomen konden groeien, zodat de dikke stammen “opraken”. We zien dat in dezelfde periode de bouwwijze van boerderijen ook verandert. De houten constructie die het dak moest dragen werd niet langer in de grond ingegraven, maar voortaan werden de gebintconstructies bovengronds op poeren gezet, zodat het hout veel langer meekon.

Waterputten werden vanaf de 13de eeuw niet langer van uitgeholde boomstammen gemaakt, maar de wand van de put werd opgebouwd uit plaggen of zoden van gras of heide.

Het maken van plaggenputten bleef lange tijd bestaan tot het moment dat voor de wand van de put baksteen werd gebruikt. Pas in de 19de eeuw werd bij nieuwe putten op grote schaal baksteen toegepast.

De constructie van een put:

De bedoeling van een waterput is dat er op elk moment van het jaar water in de put aanwezig is. Dat betekent dat de onderkant van de put, ook bij de laagste grondwaterstand, onder het niveau van het grondwater zit. De put wand moet dus diep in de grond komen zitten. Aanvankelijk werden daarvoor diepe en grote kuilen gegraven, waaruit steeds het water moest worden weg geschept. De put wand werd dan onder in de kuil geplaatst en het gat werd rondom de put weer gedicht.

Al  in de IJzertijd en Romeinse tijd werd dat op een andere manier aangepakt. Er werd wel een kuil gegraven, zo diep mogelijk, waarin de uitgeholde boomstam werd geplaatst, maar vervolgens werd de put van binnenuit verder uitgeschept, waardoor tegelijkertijd de uitgeholde boomstam steeds verder de grond in kon zakken. Het moet geen prettig werk geweest zijn en waarschijnlijk komt de uitdrukking “in de put zitten” hier vandaan. Overigens kwamen in de Romeinse tijd niet alleen ronde, maar juist ook vierkante houten putten voor met wanden van planken. ​

De werkwijze om de put van binnenuit uit te graven bleef bij plaggenputten en ook bij bakstenen putten de meest geschikte constructie techniek. Bij het uitgraven is het dan wel belangrijk dat de put wand overal tegelijk gelijkmatig zakt. Om daarvoor te zorgen werd onder de plaggenwand een karrenwiel gelegd waar de spaken uit waren verwijderd. Die velg diende als fundament van de plaggenstapel en zorgde voor de nodige balans. Dit is ook het geval met de gevonden plaggenput bij ontgraving van het Hoogkoorplein.

Bakstenen putten:

Vanaf de 19de eeuw worden putwanden ook van baksteen gemaakt. Als de gehele putwand van baksteen wordt gemetseld, kan er alleen vanuit de bodem water opwellen. Dat is de reden dat vaak het laagste deel van een bakstenen put niet werd gemetseld, maar gestapeld, zodat ook water door de zijwanden de put in kan komen. Het gedeelte boven de grondwaterspiegel wordt gemetseld. Ook bij bakstenen putten werd de put van binnenuit verder uitgegraven en kon het geheel langzaam in de grond zakken. Natuurlijk moesten bij gestapelde bakstenen putten goede voorzorgsmaatregelen worden genomen. Om de putwand gelijkmatig te laten zakken werd een “fundament” van houten planken of balken gebruikt. Om bij gestapelde putten te voorkomen dat de put wand tijdens het zakken naar binnen werd gedrukt, werden aan de buitenzijde van de gestapelde put wand een mantel van verticale planken aangebracht en met touw werd het geheel strak bij elkaar gehouden. De verticale planken zorgen voor een betere geleiding als de put wand verder de grond inzakt. Voor bakstenen putten zijn eigenlijk speciale bakstenen nodig die een beetje taps toelopen, zodat er makkelijk een ronde put kan worden gemaakt. Soms werden ze taps bij gehakt, maar er werden ook speciale putstenen gebakken. In nog recentere tijden werden voor waterputten speciaal geprefabriceerde betonnen putringen gemaakt, die bij het aanleggen van de put op elkaar werden gestapeld.

Hoe de bovenbouw van een plaggenput eruitgezien heeft is niet duidelijk. Waarschijnlijk werd een houten hekwerk of misschien een vlechtwerkwand aangebracht.

Het bovengronds gedeelte bakstenen waterputten worden opgemetseld tot ongeveer één meter boven het maaiveld. Vaak is de putwand afgesmeerd. Soms is dat wat later aangebracht. Om de bakstenen bovenrand te beschermen tegen “botsende” wateremmers werd die bovenrand soms met een ijzeren band (bijvoorbeeld van een karrenwiel) verstevigd.

Bij dit artikel is gebruik gemaakt van de info op de site

 “Over cultuurhistorie en zo” van de heer Jan Timmers te Gemert., met dank.