Klooster Elzendaal
Klooster Elzendaal

Klooster Elzendaal

 

HET CARMELITESSEN KLOOSTER ELZENDAAL.

Was pastoor Dr. Peelen de reddende engel voor velen geweest in zijn leven, hij wilde na zijn dood aan Boxmeer een blijvend geschenk geven, dat na eeuwen nog voor zijn weldadigheid en liefde tot Christus Kerk zou pleiten. Bij testament van 6 Juli 1666 bestemde hij zijne woning Elzendaal, schilderachtig gelegen in de nabijheid van Boxmeer kort bij de dennenbosschen en de heide, met het nabijgelegen huisje, dat hij den naam van Emaus had gegeven, tot een klooster van religieuzen. Het huis was door pastoor Dr. Peelen gesticht en met grachten omgeven, wat hem te zamen met den aankoop van den grond ongeveer 6000 gulden gekost had.

 Dr. Peelen

De religieuzen zouden, zooals de erflater in zijn testament bepaalde, de meisjes der gemeente Boxmeer onderricht geven in de eerste beginselen der Christelijke leer en haar nuttige kennissen doen vergaderen, als lezen, schrijven, en huiselijke handwerken. De Carmelitessen werden uitgekozen, om dewoning te betrekken. Gesteund door de gravin weduwe Magdalena de Cusance, kwamen op 2 September 1672 de eerste Carmelitessen uit Vilvoorden op Elzendaal. Van dien dag af werd in het klooster een diarium of dag-boek gehouden, dat menige bijzonderheid omtrent de geschiedenis des kloosters bevat.

Het huis, door pastoor Dr. Peelen geschonken, is door vernieuwing, door bijbouw en door uitbreiding veel van gedaante veranderd. Den 24en April 1682 werd door het jonge prinsje van Hohenzollern-Sigmaringen in naam van Hare Hooggrafelijke Excellentie de eerste steen gelegd voor den nieuwen bouw van het klooster. Er lag een poel of water vóór den refter, die in 1684 gevuld werd. Van 1720 tot 1732 spreekt het aangehaalde dagboek gedurig van uitbreiding. Zooals bij eiken bouw, deden zich af en toe kwesties op. Zoo was in 1721 een geschil ontstaan nopens het gemelde verbouwen, daar de Carmelitessen zonder toestemming des pastoors en der armmeesters geen verandering zouden brengen. Na een getuigschrift van den metselaar en den timmerman, die verklaarden dat het vernieuwen noodzakelijk was en het gebouw slechts 3 voet grooter en 3 hooger geworden was, dus 54 voet lang, werd het bouwen goedgekeurd. Het vernieuwde gebouw was het pensionnaires-kwartier. In 1732 werd het oud huis van pastoor Dr. Peelen afgebroken, maar op dezelfde fundamenten weer opgetrokken, welke bouw ook al weer niet bestendig was, zoodat HO jaar later het huis wederom afgebroken en gedeeltelijk vernieuwd werd. Bij het klooster behoort eene kapel, die één geheel met het klooster vormt. In 1682 werd de eerste H. Mis in de nieuwgebouwde kapel gelezen, waarbij Z E. de graaf tegenwoordig was. De klok inden toren werd gegeven door Agnes de Haan, het kruis op den toren door Geurt den Smid.

In September 1712 gaf graaf Oswaldus Franciscus van den Bergh een altaar, dat in 1786 vernieuwd werd. Gravin Leopoldina schonk in 1713 eene schilderij met lijst in het altaar, die in 1792 vernieuwd werd. Het tegenwoordige altaarstuk met de beelden der H. Maagd, Simon Stock, en Magdalena de Pazzi, werd in 1854 gemaakt voor ƒ 600. Het nieuwe tabernakel werd in 1865 zeer verdienstelijk gesneden door den beeldhouwer Trix van Boxmeer. Hadden de nonnen reeds vroeger eene school gehad, waarin waarschijnlijk, als men de overlevering mag gelooven gedurende twee jaren, de Eerbiedwaardige Joanna de Randeraeth van Roermond verbleef, toen in die streek de pest regeerde, in 1706 werd de school of het pensionnaat uitgebreid. Voor Johanna de Randeraeth is in de Kathedraal van Roermond in 18S3 een schoon wit marmeren monument opgericht, waarop, vreemd genoeg, de adelijke kwartieren van aanverwante familiën en niet hare eigene kwartieren voorkomen: O. a. die van (de)Gerarts, de Ivorra, de Pollart, de Lutz, von Varo, de Kessenich. Misschien verbleef Joanna vroeger ook bij hare familie te Boxmeer, daar ze in 1641 op 24 Dec. als doopgetuige voorkomt bij het kind van Theodorus a Par, koster. Catherina de Randeraeth was gehuwd met Franciscus Paedsien. Volgens overlevering zou zij dikwijls pastoor Peelen bezocht hebben, die hier haar geestelijke raadsman zou geweest zijn.

Den 8en November 1684 werd de buitenschool geopend. In 1772 was het eeuwfeest der stichting met plechtigheden gevierd in de kerk des kloosters, onder de hooge goedkeuringvan Paus Clemens XIV, die bijzondere gunsten toezegde aan hen, die de kloosterkerk zouden bezoeken. Wijl de nonnen aan de kinderen onderwijs gaven, werden ze door de Franschen niet bemoeielijkt. Zij bleven tijdens de Bataafsche Republiek nog altijd novicen aannemen, evenals tijdens de regeering van Lodewijk Napoleon. Den 10en Juli 1810 werd echter op last der Regeering een inventaris der roerende goederen, in November deszelfden jaars een inventaris der onroerende, geëischt. Den lien Februari 1812 werd door een Rijkscommissaris de kerk verzegeld en 20 Augustus geen goddelijken dienst daarin verricht. Den 12en Maart 1812 werden de bibliotheek, de kerkekamer en de procuratuur verzegeld, waarin de meubelen bijeengebracht werdén, die later door het Gouvernement te 's-Hertogenbosch na de suppressie tegen geringe prijzen verkocht zijn. Evenals de Carmelieten moesten zij ten gevolge van het Keizerlijk decreet van 3 Januari 1812, waarbij het klooster opgeheven werd, dit verlaten. Den 17de Augustus 1712 werd aan de nonnen door den sousprefect G. L. de Bonnechose uit Nijmegen en gendarmes aangekondigd, dat zij het klooster te verlaten hadden, wat op verzoek uitgesteld werd tot 20 Augustus. Wat men kon, borg men bij de burgers. De nonnen, die alle den eed weigerden, vestigden zich bij de burgers, na door pater Berends eerst van het Pauselijk slot ontheven te zijn en droegen later wereldlijke kleederen. De bezittingen des kloosters, werden bij datzelfde besluit aangeslagen als Domeingoed. Het R. C. armbestuur van Boxmeer kwam hiertegen in verzet en bewees uit het testament des stichters, recht te hebben op den eigendom dezer goederen. De minister van Financiën stelde het armbestuur in het gelijk bij besluit van 25 December 1812, en op 27 Januari 1813 in het bezit der goederen. Op 20 April 1814 betrokken de religieusen het klooster weder. Het klooster had dus van 20 Augustus 1812 tot 20 April 1814 ledig gestaan. Door het Staatsbesluit van 2 September 1814 rezen er nieuwe bezwaren, die, alhoewel van anderen aard, toch den ondergang des kloosters zoo goed als zeker maakten. Bij Koninklijk besluit toch werd het aannemen van novicen of nieuwelingen verboden, zoodat daardoor het gesticht moest uitsterven. Koning Willem II hief 28 Nov. 1840 dien maatregel op. In 1843 werd het Pauselijk slot hersteld. In 1865 staakten de Camelitessen het les geven aan de dorpsjeugd, Jewijl de toen gekomen liefdezusters zich daarmede voor het vervolg zouden belasten. Vermelding verdient, dat tijdens de Fransche revolutie verschillende religieuzen uit België en Frankrijk in het klooster gevlucht waren; in 1792 negen religieuzen van de Penitencières uit Leuven en van 1794 tot 1800 verschillende uit Frankrijk.

Het klooster is een groot vierkant gebouw, in denzelfden vorm als het Carmelietenklooster, met een zijvleugel naar den Noordkant. Bij het klooster behoort een groote tuin. Bij de opmeting der heerlijkheid in 1751 was het klooster met tuinen enz. 584 roeden groot bevonden. Het kerkje is in 1880 met twee schoone ramen uit het atelier van den beroemden glasschilder Nicolas uit Roermond versierd. In het klooster zelf vindt men nog verscheidene gebrande vensters en ruitjes. In de spreekkamer, het oudste gedeelte van het klooster en een deel der herbouwde woning van Dr. Peelen, vindt men op de glazen nog de volgende opschriften, die we onveranderd weergeven:

i°. Reverendus Pater Oswaldus a Sancti Joanni, alias Elshout, Carmelita pastor in Buegen, quondam Illustrissimi Comitis van den Bergh sacellanus, anno 1719.

2°. Mijnheer Johan Hendrik Verheijen, rentmeester van zijne H.Gr. Exc. van den Berg et Ritberg en Mevrouw Catherina Cornelia van Wevelinchoven, anno 1719.

Catherina Cornelia van Wevelinchoven was geboren te Roermond op 12 Juli 1674 en dochter van den Licenciaat Petrus van W. en Maria Clara van der Heyden.

Het portret des stichters hangt in een der spreekkamers, op Elzendaal en niet in het Carmelietenklooster, zooals op bl. 188 gezegd werd. Het stelt hem voor op 48jarigen leeftijd. De geestelijke zorg voor het klooster berust bij de paters Carmelieten, terwijl het bestuur in handen is eener prioresse, die om de drie jaar gekozen wordt. Vóór 1717 werd het bestuur gevoerd door eene overste met den naam van vicarisse. Van 1717 af tot nu toe had het klooster tot bestuurderessen, priorinnen. In opvolgende orde zijn ze:

1672 Petronella Sophy, van Brussel, gestorven 1674.

I674 Euphrasia Simons, van Deschel, idem 1694.

1694—1699 Theresia Aldeseel, van Stevensweert. Ze werd

herkozen van. 1708—11, van 1714— *7. van 1720-23 en van

1726—29. 1705 Maria Jacoba van der Gheest, van Grave.

1711 Euphrasia Heijsen, van Beugen, 1717—20, 1729—52

en 1735—38.

1723 Eleonora Constantia Abbingh, van Arnhem.

1732 Elisabeth Hagens, van Nijmegen, 1741—44 en 47; 3°

Sept. 1747 gestorven.

1738 AnnaColumba van Leeuwen, van Harlingen, 1744—47-

1747 Eugenia Ose, van Zaltbommel, 1753—56; 1759—62-

1750 Victoria van Kuijl.van Amsterdam, 1756—59! 1768—71-

1762 Maria Theodosia Laps, van Amsterdam 1768-71-

1771 Hyancintha van Gelcom, van's-Gravenhage, 1777—80,

1783—86. 1774 Henrica Smit, van Amsterdam, 1780—83, 1786—89.

1789 Maria Francisca Hachten, van Rotterdam, 1795—99»

1805—08. 1792 Ludovica van Leeuwen, van Emmench, 1802—05,

1808 —14, 1817—29, gestorven 14 Februari 1829.

1799 Laurentia Dijkers, van Fynaart 1814—17•

1829 Maria Theodosia Both of de Both, van Boxmeer.

1835 Maria Seraphina Mutsaerts, van Tilburg.

1841 Maria Josepha Mutsaerts, van Tilburg.

1847 Maria Antonia Hoeken, van Tilburg 1847—68 en 1871.

1868—1892 Maria Seraphina Berkers, van Asten.

1892—1895 Euphrosina van Elbe.

1895 en heden Stanislas Broekman.

Als confessoren of biechtvaders des kloosters traden op:

1781 Andreas Corsinus van Genechten 1793—96 i799—l8°2-

1787 Hermanus.

1790 Norbertus Pullen, 1796—99.

1802 Lucas Höffeling, gestorven 1803.

1803—40 Albertus Beerens, gestorven 5 Augustus 1840

1840 Hubertus Martinus Strick, van Boxmeer.

1843 Franciscus van den Brugge, van Boxmeer, tot zijn dood

op 2 Juli 1849.

1849 Anastasius van Werde, van Sterksel.

1853 Ambrosius Jurgens.

1856 Petrus Thomas van den Brand, van Volkel, 1862—65.

1859 Antonius Maas, van Breugel.

1865 Andreas van de Westelaken, van St. Michielsgestel,

in 1866 kapelaan Boxmeer.

1868 Bernardus van Kuyk, van Venray.

1871 Petrus Thomas van den Brandt, van Volkel.

1874 Antonius Maas, van Breugel.

1877 Franciscus Janssen, van Boxmeer.

1882 Antonius Maas, van Breugel.

1888 Anselmus Holtslag.

1891 Hilarion Kersten, van Boxmeer.

1894 Joannes Verheijen.

Bron: Limburg's jaarboek jrg 3, 1896, no 2, tekstgebruik uit die tijd.

In het najaar van 2015 zal voorzitter Dick Jetten een presentatie geven over Elzendaal en haar bouwgeschiedenis.

Het klooster is gelukkig voor sloop behouden.

Tegenwoordig is er een hotel in gevestigd en kan men zich er culinair laten verwennen

http://www.hotelkloosterelsendael.nl/nl/