Pronkstukken van Boxmeerse zilversmeden
Pronkstukken van Boxmeerse zilversmeden

Pronkstukken van Boxmeerse zilversmeden

Boxmeerse edelsmeden waren in de 18e en 19e eeuw actief in het vervaardigen van kerkelijk en profaan (burgerlijk) zilver. In deze rubriek laten wij u enkele pronkstukken van deze laatste categorie zien.

Theekist Christiaan Rijke Boxmeer

Info over zilver.

Zilverwerk en de merken.

Er zijn drie keurmerken;

1.Het meesterteken een persoonlijk teken van de goudsmid, de maker zelf.

2.Er is het stadsmerk, dat aangeeft uit welke omgeving het stuk afkomstig is. Dat kan bijvoorbeeld van belang zijn voor het zilvergehalte, want dat verschilt in de normen van de ene of de andere plaats.

Het stadsmerk is vaak het wapen van de stad, maar kan ook iets anders zijn. Zo hanteert Dordrecht daarvoor een roosje.

3.En dan is er het zilverkeur, als garantie dat het zilver aan een bepaald gehalte voldoet. Aan zilver moet immers iets koper worden toegevoegd omdat het anders te zacht wordt. Die verhouding zilver/koper werd van plaats tot plaats voorgeschreven en vastgelegd en de keur moest garanderen dat het gehalte goed was.

Dit werd aanvankelijk getoetst aan het zilveren muntgeld dat ingeleverd werd bij de zilversmid om er iets van te laten maken. De brenger van de munten wilde er natuurlijk zeker van zijn dat al zijn zilvergeld ook echt verwerkt was in het stuk!

4.In Holland werd in 1663 de zogenaamde Grote Keur ingevoerd (zilver van een hoger gehalte) , dit ter onderscheiding van zilver met een lager zilvergehalte de zogenaamde. Kleine Keur.

Op het zilver van Grote Keur werd naast de drie tekens – meesterteken- stadskeur- en jaarletter de provinciale leeuw afgeslagen. Daarnaast werd nog steeds gekeurd met Kleine Keur.

Er is ook gildezilver bekend (vanaf de 17e eeuw) waarop het stadsteken van Venlo is afgeslagen naast een meesterteken. Venlo gebruikte namelijk geen jaarletters.

Keuringen van zilver.

In het verleden werd er achtereenvolgens op vier manieren gekeurd, deze is te relateren aan de staatkundige toestand die er op dat moment heerste;

1.Vanaf 1503 (het plakkaat van Philips de Schone) tot 1795 (de opheffing van de zilversmidsgilden) was er sprake van de gildetijd.

2.Van 1796 tot 1812 bestonden de Bataafse Republiek en het Koninkrijk Holland. Deze woelige jaren waren voor de zilverkeuren als het ware een overgangsperiode.

3.De jaren 1812 en 1813 kenden het regiem van het Franse keizerrijk , streng gecentraliseerd (de invoering van de burgerlijke stand bijvoorbeeld), waarin gekeurd werd naar franse normen.

4.Vanaf 1814 functioneert het koninkrijk der Nederlanden en heeft de staat een eigen waarborg: als het werk een dergelijk stempeltje draagt, is de staat garant voor het zilvergehalte.

In de gildetijd was het keuren en stempelen voorbehouden aan het zilversmidsgilde van de stad waaronder ook het omringende platteland viel.

In de omliggende dorpen kon ook een zilversmid actief zijn, maar die moest zijn zilver laten keuren in de dichtstbijzijnde stad waar een zilversmidsgilde was. In die tijd was er dus geen overheidswaarborg zoals na 1812.

In het huidige Noord-Brabant bestonden in de gildetijd voor zover bekend in zeven plaatsen zilversmidsgilden die zelf hun zilver keurden.

Dat waren de steden Bergen op Zoom, Steenbergen, Breda, Oosterhout, Den Bosch, Boxmeer en Eindhoven.

Vele Brabantse gilden bezitten gildezilver uit de 16e eeuw, zoals vogels, medaillons etc.

Ontdek waar de smeden hun ambacht uitoefenden: https://boxmeer.historybox.nl/verhalen/steenstraat-zilverstraat/

Meesterteken APR 35; Antoon Peter Rijke